Rasstandaard Stabijhoun
Geregistreerd bij de FCI onder
nr. 222
LAND VAN OORSPRONG
Nederland
INDELING F.C.I.
Groep 7 Staande Jachthonden.
Sectie 1.2 Continentaal staande jachthonden.
Spanielachtigen.
Met werkproef
GEBRUIK
Voorstaande jachthond.
De Stabijhoun is een zeer veelzijdige hond. Hij is een allround jachthond en
heeft een goede reputatie als mollen- en bunzingvanger.
KORT HISTORISCH OVERZICHT
De Stabijhoun is verwant aan de
Drentsche Patrijshond en de Heidewachtel. De Stabijhoun dankt zijn naam
waarschijnlijk aan zijn veelzijdigheid. Het woord Stabijhoun kan afkomen van de
woorden: sta mij bij, terwijl houn het Friese woord voor hond is en wordt
uitgesproken als ‘hoen’.
De Stabijhoun vindt zijn oorsprong in het Friese woudengebied. In het begin van
de 20e eeuw werden de Stabijhoun en de Wetterhoun regelmatig met elkaar
gekruist. Hierdoor dreigden deze unieke rassen verloren te gaan. Vanaf 1938 is
een groepje liefhebbers van de Kynologenclub Fryslân begonnen om de rassen weer
zuiver te krijgen en in 1942 werden beide rassen erkend. Belangrijke namen bij
dit proces zijn J. Bos, T. van Dijk, B. de Graaf en W. Hoeksema. De eerste
rasstandaard dateert van 10 februari 1944.
In 1947 is de Nederlandse Vereniging voor Stabij- en Wetterhounen (NVSW)
opgericht. De NVSW behartigt al sinds 1947 de belangen van ‘us Fryske Hounen’.
De populatie van de Stabijhoun bedraagt momenteel (2013) wereldwijd ruim 6000
honden.
ALGEHEEL BEELD
Een eenvoudige, functioneel en krachtig gebouwde staande hond. Het lichaam is licht gestrekt; net iets langer dan de hoogte bij de schoft. Het totaalbeeld mag niet te fors of te fijn zijn. De huid moet strak aanliggen. De bevedering aan borst, kraag, benen, broek en staart geeft de Stabijhoun de indruk langharig te zijn, maar de vacht mag niet overdreven lang zijn. De Stabijhoun moet duidelijk geslachtstype tonen.
BELANGRIJKE VERHOUDINGEN
Het lichaam is licht gestrekt;
net iets langer dan de hoogte bij de schoft. Belangrijk hierbij is dat de
harmonie en de balans gepaard gaan aan een functioneel lichaam conform de
maatvoering.
De afstand van de schoft tot aan de ellebogen is vrijwel gelijk aan de afstand
van de ellebogen tot de grond.
GEDRAG/KARAKTER
De Stabijhoun bewaakt het erf en houdt het erf vrij van muizen en ratten. Het voorheen voorkomende grotere type Stabijhoun heeft nog onder de melkkar gelopen, terwijl het kleinere type naam maakte als beroepsmollenvanger. Hierdoor was hij vroeger zo geliefd bij de armere boeren en boerenknechten.Het velletje van de mol, dat onder andere gebruikt werd voor de voering van polsmoffen, leverde een aardig centje op. De Stabijhoun werd achter op de fiets in een kistje meegenomen zodat er grote afstanden afgelegd konden worden. De Stabijhoun is zeer zelfstandig en gaat graag zijn eigen gang. De Stabijhoun is aanhankelijk maar kan ook zeer eigenzinnig zijn. Geduld en een consequente opvoeding zijn essentieel. In huis of op het erf is de Stabijhoun een rustige maar waakse hond. Ten opzichte van vreemden of in onbekende situaties mag de Stabijhoun in het begin gereserveerd zijn, maar nooit angstig.
HOOFD
Droog, zonder overhangende lippen of losse keelhuid. De grootte van het hoofd is in verhouding met het lichaam en moet het juiste geslachtstype tonen. Het hoofd vertoont meer lengte dan breedte. De lengte van de voorsnuit, gemeten van de neuspunt tot aan de stop, is ongeveer gelijk aan de lengte van de stop tot aan de achterhoofdsknobbel. De expressie is zacht, vriendelijk en alert.
SCHEDELGEDEELTE
Schedel: is licht gewelfd en
naar de zijkanten iets afgerond, niet smal, maar mag vooral niet de indruk
wekken breed of rond te zijn.
Stop: De overgang van schedel naar voorsnuit is geleidelijk en matig aangegeven. Van de zijkant gezien lijkt de stop markanter door de wenkbrauwbogen.
VOORSNUITGEDEELTE
Neus: Zwart voor honden met een zwart-witte vachtkleur. Bruin voor de honden met een bruin-witte vachtkleur. Neusspiegel goed ontwikkeld met goed geopende neusgaten.
Voorsnuit: Krachtig, geleidelijk iets versmallend naar de neuspunt toe, zowel
van boven als van de zijkant gezien wigvormig, zonder spits toe te lopen. De
neusrug moet recht en breed zijn, van de zijkant gezien niet hol of bol.
Lippen: Goed gesloten, niet
overhangend en mogen geen lipplooi tonen.
Gebit/Kaken: Krachtig en
volledig schaargebit. Het missen van een klein gebitselement (P1 of M3) is
toegestaan, evenals het dubbel voorkomen van de P1.
Wangen/Bakken: Wangspieren zijn
normaal ontwikkeld.
Ogen: Waterpas liggend.
Middelmatig groot en iets gerond van vorm met goed aangesloten oogleden, zonder
het bindvlies te laten zien. Het pigment van de iris is donkerbruin voor honden
met zwart-witte vachtkleur en lichter van kleur voor de honden met een
bruin-witte vachtkleur.
Oren: De aanzet van de oren
ligt op een denkbeeldige lijn die getrokken kan worden van de neuspunt naar de
ogen. Bij aandacht mag het oor niet boven de schedel uitkomen.
De oorschelp is niet sterk ontwikkeld zodat de oren tegen het hoofd gedragen
worden. De oren zijn middelmatig lang, maximaal tot aan de mondhoek, en hebben
de vorm van een troffel die aan de onderzijde niet rond is maar in een afgeronde
punt eindigt. De beharing van het oor is een rastypische eigenschap, zij is bij
de basis van het oor vrij lang, neemt naar beneden toe in lengte geleidelijk af,
terwijl het onderste 1/3 deel van het oor met kort haar is bezet. De lange
beharing moet recht zijn, iets gegolfd is toegestaan. Oorbeharing die langer is
dan het oor zelf, staat slordig.
HALS
Krachtig en gerond, van middelmatige lengte, maar zeker niet te lang. Gaat met een stompe hoek over in de ruglijn, zodat het hoofd doorgaans laag wordt gedragen. De hals toont geen keelhuid of wammen.
LICHAAM
Krachtig, strak belijnd en goed gespierd.
Bovenbelijning: Vloeiende krachtige bovenbelijning.
Schoft/schouders: ver genoeg
terug liggend, krachtig, maar niet prominent aanwezig
Rug: Sterk en recht.
Lendenen: Krachtig en gespierd.
Bekken: Licht hellend.
Borstkas: Diep, reikend tot aan de ellebogen. Van voren gezien vrij breed, de voorbenen staan hierdoor goed uit elkaar. Ribben goed gewelfd maar niet tonvormig. De ribben zijn diep en lopen naar achteren goed door.
Ellebogen moeten goed
aansluiten aan de borst.
Onderbelijning en buik: Vloeiend en ver naar achteren doorlopend, de buik slechts matig oplopend.
STAART
Lengte reikend tot aan de hakken. Niet hoog aangezet. De staart wordt tijdens rust of in stand meestal naar beneden gedragen, waarbij het laatste 1/3 deel van de staart omhoog mag gaan. Tijdens het gaan gaat de staart omhoog, maar mag nooit op of over de rug gedragen worden of in een spiraal. De staart is rondom en tot het einde lang en dichtbehaard, zonder krullen of golven, geen vlag vormend, maar bossig van structuur d.w.z. dat de haren rondom even lang en dik zijn en een vol en rijk aanzicht geven.
LEDEMATEN
VOORHAND
Algeheel beeld: Krachtig,
gespierd en functioneel gehoekt, waarbij de benen correct onder het lichaam
staan. Voorbenen staan wat wijd, van voren gezien.
Schouders: Schouderbladen goed
aan het lichaam aangesloten en goed terugliggend.
Opperarm: Functioneel gehoekt.
Lengte gelijk aan of slechts iets korter dan de lengte van het schouderblad.
Ellebogen: Sluiten goed aan bij
de borst. Noch naar binnen, noch naar buiten gedraaid.
Voorbenen: Krachtig, recht en
parallel.
Polsen: Krachtig, in
vooraanzicht recht
Middenvoet: Iets schuin
geplaatst.
Voorvoeten: Krachtig, compact en iets gerond (lepelvormig). Tenen goed gewelfd, gesloten en naar voren wijzend.
ACHTERHAND
Algeheel beeld: Krachtig en
functioneel gehoekt, zonder overdrijving. Van achteren gezien staan de benen
breed en de hakken parallel.
Dijbeen: Van goede breedte en
lengte, krachtig gespierd en met functionele hoekingen met heup en knie.
Knie: Functioneel gehoekt
Onderbeen: Van goede lengte.
Hakken: Recht, parallel en goed
uit elkaar geplaatst, noch naar binnen, noch naar buiten draaiend.
Achtermiddenvoet: Van normale
lengte.
Achtervoeten: Krachtig, compact en iets gerond (lepelvormig). Tenen goed gewelfd, gesloten en naar voren wijzend.
GANGWERK/BEWEGING
Krachtig, harmonisch, goed stuwend en ruim uitgrijpend. In frontaanzicht gaat de Stabijhoun wat breed. Tijdens het gangwerk wordt het hoofd laag gedragen. De staart wordt in actie met een lichte boog iets boven de bovenbelijning gedragen.
HUID
Strak, goed aanliggend, zonder rimpels of vouwen.
VACHT
HAAR: De beharing is
middelmatig lang en sluik over de gehele romp met een weerbestendige ondervacht.
Alleen op het kruis mag lichte golving voorkomen. Door de ruime beharing aan
voorborst, kraag, broek en staart, geeft de vacht de indruk langharig te zijn.
Het hoofd, de voorzijde van de voorbenen, en de voorkant van de hak zijn kort
behaard. De beharing aan de achterzijde van de voorbenen is langer en goed
ontwikkeld. Aan de broek en aan de staart is de beharing meer bossig dan
bevederd. Een gekrulde vacht is niet toegestaan.
KLEUR: De Stabijhoun is een bonte hond in de kleuren zwart of bruin met witte aftekening, alsmede zwart- of bruinschimmelaftekening. In het wit mogen schimmel en/of spikkels voorkomen. Het hoofd is zwart of bruin, al dan niet met een bles. Beide kleuren kunnen voorkomen met of zonder platen. Mantelhonden zijn toegestaan. Tanaftekening of driekleur is diskwalificerend.
GROOTTE EN GEWICHT
Ideale schofthoogte:
Reuen: 50 tot 53 cm.
Teven: 48 tot 50 cm.
Marge: 2 cm boven of 2 cm onder de ideale maten. Rasbeeld gaat boven de maat.
FOUTEN
Elke afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout. De beoordeling van de ernst van de fout moet in verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet of invloed heeft op de gezondheid en/of het welzijn van de hond en zijn:
Tanggebit.
Te zwaar in hoofd, te brede of te ronde schedel.
Zwakke rug of voeten.
Onvoldoende geslachtstype.
Krulstaart of over de rug gedragen staart.
Sterk hellend bekken.
ERNSTIGE FOUTEN
Spiraalstaart.
Ondergeschoven staan en gaan.
Elegant en sierlijk totaalbeeld.
Laagbenig.
Smal front en vlakke ribben.
DISKWALIFICERENDE FOUTEN
Agressief of angstig gedrag.
Honden die duidelijke lichamelijke afwijkingen of gedragsstoornissen vertonen worden gediskwalificeerd.
Onvoldoende rasbeeld.
Geen correct aansluitende oogleden.
Ondervoorbeet, bovenvoorbeet of kruisgebit.
Missen van te veel gebitselementen.
Knikstaart.
Sterk gekrulde vacht (astrakan).
Elke andere kleur of het ontbreken van de witte kleur.
N.B.
Reuen moeten twee duidelijk normale teelballen hebben die volledig in het scrotum zijn ingedaald.